Voor KAS Magazine interviewde Mario van Vliet in 2010 Robert Gesink, de Nederlandse wielrenner van wie zo veel wordt verwacht, maar die eigenlijk net zo lief boer was geworden.
KAS Magazine weet: tijdens de komende zomer is de Tour de France op tal van tuinbouwbedrijven hét gesprek van de dag. Neerlands hoop tijdens de Tour is een jonge boerenzoon uit de Achterhoek, Robert Gesink. KAS zocht hem op met de vraag: hoe doe je dat, presteren onder druk? “Je moet positief denken, en niet te prestatiegericht.”
Wielerliefhebbers hebben in hun agenda zaterdag 3 juli 2010 met viltstift omcirkeld. Dan start de Tour de France. In Rotterdam nota bene. En met een jonge, Nederlandse wielrenner als kanshebber voor een podiumplaats. Zouden de gouden wielertijden herleven met Robert Gesink, 23 jaar en dit jaar kopman van het Rabo Proteam?
“Ik heb met mezelf een afspraak gemaakt: ik wil het maximale uit mijn carriere halen. En dat maximale heb ik nog niet bereikt”, vertelt Gesink. Wat dat ultieme doel dan is? Inderdaad, de Tour de France winnen, de belangrijkste wielerkoers van het jaar. Wie de Tour wint, staat voor altijd in de geschiedenisboeken. Daarom is Gesink gedreven, enorm gedreven. En dan te bedenken dat hij bijna op het punt stond zijn vader op te volgen als veehouder. “Ik had best boer willen worden. Ik heb het altijd heel goed naar mijn zin gehad op de boerderij. In mijn juniorentijd reed ik zondag een koers en hielp ik maandag alweer met grasmaaien. Maar ik krijg nu een kans die ik niet mag laten liggen.”
Leren relativeren
Robert Gesink wordt geboren op 31 mei 1986 in Varsseveld, de Achterhoek. Op zijn twaalfde krijgt hij een mountainbike van zijn vader, zeg maar zijn loon voor het meewerken op de boerderij. Dat cadeau verandert zijn leven. Want Gesink blijkt talent te hebben. Hij wordt dan ook snel lid van wielerclub De Peddelaars in Aalten. Dat hij ooit wielerprof zou worden, komt nog niet in hem op. “Ik wilde maar één ding: goed fietsen.”
De jonge Gesink wint wedstrijden aan de lopende band, zoals enkele wedstrijden in het buitenland en tot twee maal toe het Nederlands kampioenschap tijdrijden voor junioren. Dat blijft niet onopgemerkt. In 2004 wordt hij lid van een heuse profploeg: Löwik Meubelen. Na krap twee jaar belandt hij bij de Rabobank. En voor niet-wielerliefhebbers: da’s een vermaarde ploeg. Hij werkt er samen met onder meer Erik Breukink en Erik Dekker: wielrenners die ooit zijn voorbeelden waren. En hij rijdt tegen Lance Armstrong en Jan Ullrich. “Toen zij begonnen met wielrennen, begon ik de sport een beetje te volgen. Daarvoor was ik aan het buitenspelen op de boerderij.”
Al snel stijgt Gesink in de pikorde van de Raboploeg. Dat komt door de vele successen die hij weet te boeken. Hij eindigt op het podium bij steeds grotere wedstrijden. Zo wint hij in 2008 een etappe tijdens de Ronde van Californië en rijdt in de leiderstrui tijdens Parijs-Nice (en eindigt als vierde). Aan het einde van dat jaar wordt hij bekroond als beste profrenner van Nederland.
2009 was een pechjaar. Tijdens de Tour de France valt Gesink breekt zijn pols. Einde Tour. Direct daarna startte hij bij de Vuelta (de Ronde van Spanje). Na achttien etappes staat hij tweede op slechts 32 seconden van nummer één, maar een eerdere val heeft te veel energie gekost: tijdens de negentiende etappe verliest Gesink veel tijd en eindigt als zesde.
Toch ziet Gesink zelf 2009 niet als pechjaar. “Ik ben twee keer gevallen voor het oog van de camera. Die beelden blijven bij veel mensen hangen. Maar voor mij was de Vuelta een hoogtepunt. Ik hád het podium kunnen halen, bergop was ik een van de sterkste rijders én ik eindigde als zesde. Dat kun je toch niet slecht noemen?”
Gesink heeft leren relativeren, vertelt hij. “Je kunt niet meer dan je best doen. En dan kan het een keer tegenvallen voor anderen. Maar ja, dan moeten ze hun verwachtingen maar bijstellen. Ik probeer gewoon het maximale eruit te halen.” De kunst van het relativeren heeft hij vooral aangeleerd als renner voor de Raboploeg. “In de ploeg zijn we voortdurend bezig met wat tussen de oren zit. We moeten positief denken, en niet te prestatiegericht. En dat werkt voor mij.”
Geen dikke nek
Maar wie denkt dat Gesink licht denkt over zijn beroep, heeft het verkeerd. Hij heeft veel over voor zijn sport. Zo woont hij dit jaar een fors aantal maanden in het Spaanse Gerona: hij huurt daar een appartement “Voor mij is dat vrij gewoon. Ik ben gewend uit de koffer te leven. Het weer en de omstandigheden om te trainen zijn hier in Spanje beter. Het is dus een investering die loont.”
Zo nu en dan krijgt hij bezoek van zijn vriendin of van familie. En een tot twee keer per week heeft hij een rustdag. “Die dag probeer ik altijd iets leuks te doen, maar daar komt het niet altijd van. Ik moet mijn benen sparen, en heb dus geen zin om bijvoorbeeld door Barcelona te wandelen.”
Dagelijks traint Gesink zo’n zes uur. Hij is streng voor zichzelf: hij wil alle trainingsschema’s helemaal afwerken. “Het geeft me een goed gevoel als ik de dag alle schema’s heb afgewerkt. Met de trainer stippel ik de trainingslijn uit en samen bepalen we het trainingsprogramma. Toen ik als jonge renner begon, werden die zaken voor mij bepaald. Maar ik heb nu meer ervaring en dus meer inspraak. Als jonge jongen was alles nieuw voor me, maar mijn status verandert, ook in het peleton. Maar ik hoop niet dat ik een dikke nek krijg.”
Al die trainingsarbeid zou tot één prijs moeten leiden. “Ik heb een afspraak met mezelf: ik wil zoveel mogelijk uit mijn carriere halen. En ik heb het maximale nog niet bereikt. Ik heb nog zo’n tien jaar voor de boeg als beroepsrenner, en in die tijd wil ik maar één ding: tijdens de belangrijkste wedstrijd goed zijn. De Tour de France dus. Dat is echt mijn grote doel.”
Zíjn doel, maar een doel dat je alleen bereikt door samenspel met je teamgenoten, vertelt de kopman van de Raboploeg. “Wielrennen is echt een teamsport. Je moet zelf het resultaat bereiken, maar kun je niet alleen. Ik kan niet én aanvallen én het peleton onder controle houden én renners terughalen of afzetten voor een sprint. Je teamgenoten maken je sterker. Zonder teamgenoten kan ik geen prestaties neerzetten.”
De relatie met zijn teamgenoten is daarom essentieel. “Wielrenners hebben een heel aparte band met hun collega’s. Je bent heel vaak samen op pad. Meestal slaap je met een collega op één slaapkamer. Dan moet je een goede verstandhouding hebben. En een hecht team presteert meer.”
Inhaalrace
Het is opvallend: ongeveer de helft van alle inwoners van Nederland woont in een stad, maar sporters komen opvallend vaak van het platteland. Vooral bij duursporten als marathonschaatsen en wielrennen kom je zeer vaak boerenzonen en tuinders tegen. Gesink herkent dat. Een van zijn vrienden is boerenzoon én sporter. En vader en oom Gesink zijn fanatieke fietsers. “Ik heb een fietsende familie.”
Maar hij heeft er geen verklaring voor. En sterker, veel van zijn vrienden wonen dan wel in de Achterhoek. Maar weinig daarvan hebben een agrarische achtergrond. Die vrienden komt hij overigens bijna alleen buiten het wielerseizoen tegen. “Dan doe ik vaak een inhaalrace met mijn kameraden. Dat zorgt vaak voor hoofdpijn de dag erna.”
Gesink is op vroege leeftijd uit de agrarische sector gestapt. Dat was voor zijn vader aanleiding om zijn melkquotum van 80 koeien te verkopen. “Hij stond op een tweesprong: of doorgaan met mij en er een echt groot bedrijf van maken, of stoppen.” Het werd dus het laatste. Dat biedt vader Gesink de mogelijkheid soms achter zijn zoon aan te reizen. Zoals vorig jaar, tijdens de Ronde van Californië. Gezamenlijk hebben ze daar onder meer een glastuinbouwbedrijf bezocht. “Mijn vader heeft het er nog over.”
Maar vreemd genoeg is Gesink junior zelf nog nooit in een Nederlandse kas geweest. “In de Achterhoek zijn niet veel glastuinbouwbedrijven. Er is wel een grote plantenkweker, maar daar ben ik nooit geweest. Als ik kassen zie, is het als ik op de fiets zit.”